.

.

vrijdag 20 mei 2016

Veraf of Dichtbij?

"Als iemand van u in nood is, laat hij dan bidden."
Het klinkt zo eenvoudig. Bijna té simpel.
Waarom zegt Jakobus: `laat hij bidden`?
En wat moeten of mogen we nu eigenlijk bidden? Dat God het leed zal wegnemen? Dat God onze pijn op welke wijze dan ook doet verdwijnen?
Ach, ik weet het niet.
Als de nood hoog is, is bidden soms alleen nog een woordeloos zuchten tot God, wetend dat Hij in Jezus Christus weet wat lijden is en hopend dat Hij ons begrijpt.
God geeft ons door zijn Woord de vaste overtuiging, dat we altijd van Hem zijn.
En bovendien, dat Hij met ons niet anders kàn handelen dan tot ons heil.
Het is soms moeilijk te geloven, te begrijpen, laat staan te aanvaarden.

In Psalm 121 tuurt iemand naar de bergkammen in de verte. Hij heeft hulp nodig.
Misschien wordt hij door vijanden belaagd, misschien is er ziekte in z'n gezin, misschien is hij alleen. Wie kan hem helpen? Een familielid misschien? Of een vriend? Hoe dan ook, als het om hulp van mensen gaat, moet die hulp daarginds, ver over de bergen, vandaan komen.
Zou er ooit iemand komen? Zou er iemand naar hem omzien?

Heel vaak wachten wij ook zo. We turen maar een beetje in alle richtingen, niet goed wetend wat we met onszelf aan moeten. Zeker in onze maatschappij vol drukte en hectic. We hopen dat iemand onze pijn ziet. Niet alleen de lichamelijke, maar zeker ook die andere pijn. Die pijn, waar we met iemand over willen praten, maar niet durven. Die pijn, die niemand ziet, maar die zo vreselijk aanwezig is. Zoals bijvoorbeeld eenzaamheid. Een stille pijn...
We wachten. En turen. En hopen..
Maar het wachten is tevergeefs. Het hopen ook.
Mensen vergeten ons. Ze zijn te druk met zichzelf. Ze hebben vaak te weinig invoelingsvermogen en heel vaak stellen mensen teleur. Dat gebeurt in je eigen familie-en kennissenkring en het gebeurt in de kring van de gemeente.

Een goede vriendin van me gaf het volgende voorbeeld:
Ze was geopereerd en kon dus niet meedoen aan een bijbelkring. Zelf alleen en zonder auto, was ze dus ook niet mobiel.
Trouw elke week de kring bezoekend, krijg je vanzelf ook een zekere band met elkaar... dacht ze.
Na een poosje werd die kring één deur verder gehouden dan de hare.
Alleen thuis in bed, hoopte ze dat aan de andere kant van muur de gedachten ook uit zouden gaan naar haar. Ze hoorde het gebruikelijke zingen en wenste dat ze erbij kon zijn. Nóg meer wenste ze, dat er iemand van de kring op het idee zou komen om even één deur verder aan te bellen of op z’n minst even op te bellen.
Eén deur verder...
Maar er gebeurde niets.
Er werd gebeden, gelezen, gezongen. Maar niemand dacht aan haar, die zo trouw maand in maand uit de kring bezocht had. Pas na enkele weken viel er een kaartje in de bus...

David snapte het in de derde regel al van Psalm 121: “..mijn hulp is van de Here..”
Hou maar op met staren in de verte. de hulp komt niet uit de verte, waar jij hem verwacht.
De hulp komt van heel dichtbij! “De Heer is uw bewaarder. Hij is de schaduw aan uw rechterhand.” Zó dichtbij komt God! Hij wil onze Vader zijn, die onze hand vasthoudt. Hij wil onafscheidelijk zijn, zoals onze schaduw onafscheidelijk van ons is.

God IS er voor ons, ook als wij Hem even niet zien. Als wij in de verte kijken. Het is GOD, die ons de hulp geeft, die we verwachten en nodig hebben. En we mogen Hem bij voorbaat al danken voor de hulp die al onderweg is, nog voordat wij in de gaten hebben dat we die nodig hebben!
Daarom moet ik maar op Hem vertrouwen. Terwijl ik in de verte staar, loopt Hij de hele tijd al naast me...
Je kunt God's bestaan niet bewijzen, noch dat Hij niet bestaat.

Maar ik geloof van wel! Hoevaak niet gebeurt het dat iemand tegen een bekeerling zegt: "Tsjonge! Wat ben JIJ veranderd, zeg!!" Ikzèlf heb het mogen beleven. Collega's murmelden onderling dingen als: "Wat is ie rustig geworden, hè! Zou ie verkering hebben?! Geen gevloek, geen laagovervliegend gereedschap...hij...hij flúít zelfs..!!!" Kijk, dàt is dat zaadje dat in mijn ogen in de juiste bodem is gevallen, ontsproten en langzaamaan tot een goeie (nochtans kleine) boom is geworden. Een goeie boom met een goeie vrucht. Een Geestelijke Vrucht die liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, hulpvaardigheid, en zelfbeheersing deed groeien. Dat is de vrucht van de Heilige Geest waarvan ik geloof dat het gaat om een wezenlijke 'gedaanteverandering', hetgeen 'bewijs' is voor hen die nog niet geloven, maar het wèl zagen gebeuren in hun collega, vriend, of familielid. Bewijs 'dat er méér is...' Het is net als wind. Wind ìs er. Maar je ziet de wind niet. Je ziet hooguit de takken in de bomen bewegen en we nemen aan dat dat de wind is. Maar bewijs is voor een christen niet nodig.Weten werd voor een christen gelóven. Als christenen gelóven we dat Jezus leeft. Door een belangrijke overgave zijn onze 'geestelijke ogen' geopend. Velen, waaronder ikzelf, mochten dat ook wezenlijk fysiek ervaren, maar ontelbaren hebben de Heer aangenomen zònder dat ze Hem zo intens voelden.
Alleen iemand die niet gelooft, heeft oprecht bewijs nodig dat God bestaat en kan dat bewijs alleen vinden in hen die christen menen en/of zeggen te zijn. Uit hùn verandering, houding, gedrag, instelling en uitspraken kan een niet-gelovige opmaken dat zij "anders" zijn. Dat betekent automatisch dat er op de schouders van de gelovige een grote 'bewijsvoerende' verantwoordelijkheid rust!! Namelijk die van GETUIGE... En dus, tot slot: wij hóéven God's bestaan niet te bewijzen naar anderen toe. Iets aan een ander proberen te bewijzen, betekent dat je diegene probeert te overtuigen en dat is nou net niet onze taak! Gòd overtuigt, wij gètuigen slechts.....